Sprookjesbos

In het Sprookjesbos wandel je in een betoverende omgeving van  sprookje naar sprookje. Ssst… Luister eens… Uit de paddenstoelen klinkt  muziek! Laat je vangen door de nostalgische sfeer zoals Anton Pieck die  bedacht. Kijk… Daar slaapt Doornroosje. En ach… Klik, klak, klikker de  klak… De rode schoentjes dansen nog altijd voort. Ken je het verhaal van  Vrouwe Holle? Zelfs in de zomer sneeuwt het bij haar huisje. Met de  komst van Pinokkio (2016) zijn er nu 29 sprookjes te bewonderen in het  Sprookjesbos. Ken jij ze allemaal?

Doornroosje

Er waren eens een koning en een koningin. Zij hadden een grote wens.  Ze wilden heel graag een kindje. Op een mooie dag, toen alle rozen van  het paleis bloeiden, ging de wens in vervulling. Er werd een prachtig   prinsesje geboren. In het hele land was het feest en iedereen mocht naar   het paleis komen. Ook alle goede feeën. Helaas was de koningin één fee   vergeten uit te nodigen. Toen het feest in volle gang was, net op het moment dat de feeën hun wensen uitspraken voor het prinsesje, sloegen   met een klap de paleisdeuren open. Daar was de vergeten fee. “Ik heb ook   nog een wens voor het prinsesje. Op de dag dat ze achttien jaar wordt,   zal ze zich prikken aan een spinnenwiel en sterven.” “Nee! Dat mag niet  gebeuren”, sprak een kleine fee. “Ik heb mijn wens nog niet   uitgesproken. De prinses zal niet sterven, maar honderd jaar slapen.” En   zo gebeurde het. Op de dag van haar achttiende verjaardag zwierf de   prinses rond in het paleis. In een ver kamertje, hoog in de toren vond   zij een spinnenwiel. Ze prikte zich en… viel in een diepe slaap. Als   door een wonder viel iedereen in het paleis samen met haar in slaap en   groeide er een dikke rozenhaag rondom het kasteel. Alle mensen in het   land vergaten het kasteel en de koninklijke familie. Tot op een dag -   het was precies honderd jaar later - er een mooie prins voorbij de   enorme rozenstruik kwam…
Sinds 1952 staat het kasteel van Doornroosje in het Sprookjesbos. Niet veel later (in 1953) worden Doornroosje, de kok, de koksmaat en de schildwacht bij het kasteeltje van Doornroosje geplaatst.

 

Het Kabouterdorp

In de dagen dat alle mensen nog van mooie muziek hielden, regeerden er   eens een koning en koningin over een klein, welvarend landje. Zij hadden   drie mooie dochters. De hele familie was muzikaal, behalve de jongste dochter Estrella. Daarom gaven de koning en koningin de minister van   Vrolijke Zaken de opdracht een muziekonderwijzer te zoeken voor hun   dochter. Ze moest op zijn minst het do-re-mi-fa-sol leren en een paar   danspasjes. De minister was er zeker van dat hij niemand kon vinden.   Daarom besloot hij de klokkenluider in zijn plaats te sturen. Deze gaf   de opdracht weer door aan de poortwachter. Er was geen eer aan te   behalen. De poortwachter gaf de opdracht weer door aan een mandenmaker. Deze wilde wel een gokje wagen. Hij liep van deur tot deur, van dorp tot  dorp. Op een goede dag bezocht de mandenmaker een kabouterdorpje waar  hij de mooiste klanken hoorde. De kabouters gaven hem een gouden   stemvork. Daarmee kon hij de jongste prinses betoveren. En zo   geschiedde. Tijdens een feest aan het hof werd de jongste prinses   betoverd. Zij kon daarna zó mooi en sierlijk dansen en zo zuiver zingen dat de tranen je over de wangen liepen. De mandenmaker werd beloond en benoemd tot minster van Vrolijke Zaken, en… Hij trouwde met Estrella.

Sinds 1952 staat Het kabouterdorp, waar de mooiste klanken vandaan komen, in het Sprookjesbos.

De Zes Dienaren

Er was eens een oude heks die door haar gemene toverkunsten koningin  was geworden. Ze had ook een dochtertje dat lief en mooi was. De heks  kon dat niet uitstaan en sloot haar daarom op in een toren. Elke prins  die met haar wilde trouwen moest drie opdrachten voltooien. Lukte dat  niet, dan liep het slecht met hem af. De heks gaf natuurlijk onmogelijke   opdrachten en van geen één prins is ooit nog iets vernomen. Maar er was nog een prins. Hij had gehoord hoe geweldig mooi de dochter van de heks   was en op een dag besloot hij zijn geluk te beproeven. Onderweg   ontmoette hij zes mannen. Elk van hen had een gekke eigenschap. De een   was zo dik dat hij de hele wereld wel op kon eten. Een tweede kon alles van de hele wereld horen. De derde had benen, zó lang, hij kon in   twintig stappen de hele wereld rond, de vierde had een scherp oog dat   afgedekt was met een doekje. Wanneer het doekje afging, viel alles wat   hij zag in duizend stukjes uiteen. De vijfde was een man die het altijd zo koud had dat geen vuur hem kon warmen. De zesde was een man met een lange nek, zodat hij de halve wereld kon zien. Al deze mannen werden de   dienaren van de prins en samen gingen ze op weg naar de boze heks. Ook   deze prins moest drie opdrachten voltooien. Wat denk je? Zou hij het   redden met behulp van zijn bijzondere vrienden…?  Langnek is van de zes dienaren die in het groot is uitgebeeld in het   Sprookjesbos. En één van de tien sprookjes van het eerste uur.

Langnek is van de zes dienaren die in het groot is uitgebeeld in het   Sprookjesbos. En één van de tien sprookjes van het eerste uur.

Roodkapje


Er leefde eens een meisje met haar moeder aan de rand van het bos. Het   meisje droeg elke dag een rood doekje om haar hoofd. Daarom noemde men   haar Roodkapje. Aan de andere kant van het bos woonde de grootmoeder van   Roodkapje. “Wil jij vandaag naar grootmoeder gaan, Roodkapje?” vroeg   moeder, “Grootmoeder is ziek, ze kan deze mand met eten wel gebruiken.   Maar blijf goed op het pad, er is een wolf in het bos.” Roodkapje was   helemaal niet bang voor wolven en vrolijk ging ze op pad. Na een tijdje sprong er opeens een groot harig beest voor haar voeten. Oei..! Het was   de wolf. De gemenerik vroeg wat Roodkapje ging doen. Toch wel   geschrokken gaf Roodkapje antwoord. Snel bedacht de wolf een list. “Zou je niet wat bloemen plukken voor je oma, dat vindt ze vast heel leuk.” Roodkapje deed wat de wolf had gezegd. Ondertussen spoedde de wolf zich   naar het huisje van grootmoeder. “Wie is daar.” “Ik ben het Roodkapje”,  zei de sluwe wolf. “Kom dan maar binnen”, zei grootmoeder. Dat had ze  beter niet kunnen doen. Met een grote hap at de wolf haar op. Daarna  ging hij in bed liggen en wachtte op Roodkapje…

Roodkapje was in 1953 in het Sprookjesbos uitgebeeld door middel van een  houten beeld van Roodkapje die gehurkt bloemen zat te plukken. De wolf  zat enkele meters verder naar haar te loeren. In 1960 is het huisje van  de grootmoeder van Roodkapje in het Sprookjesbos gebouwd met de wolf in  de bedstee en Roodkapje aan de deur.

Pinokkio

Komt binnenkort (opening medio 2016)

De Rode Schoentjes

Er was eens een erg arm meisje. Haar ouders waren overleden en het  meisje bedelde blootsvoets op straat. Op een dag kreeg de vrouw van de   schoenmaker medelijden met het meisje en gaf haar een paar rode   schoentjes. Nu hoefde ze tenminste niet meer op blote voetjes te   bedelen. Op een koude dag stond het meisje met haar rode schoentjes op   het dorpsplein toen er een koets voorbij kwam. De dame die in de koets   zat, kreeg zo’n medelijden met het meisje dat ze haar meenam naar huis. Ze kreeg lekker eten, een warm bed en mocht voor altijd bij de dame   blijven wonen. Het meisje danste van geluk. Ze ging zoveel van haar   nieuwe leven houden dat ze niets liever deed dan dansen met haar mooie   spiegelbeeld. Haar schoentjes sleten ervan. “Ga maar nieuwe schoentjes   kopen”, sprak de lieve oude dame. “Maar let op! Wel nette schoentjes.”   Het meisje luisterde niet. In plaats van nette schoenen voor naar school   of naar de kerk kocht ze rode schoentjes om op te dansen. Op een dag   werd de lieve dame ziek. Net op de dag dat er een groot feest zou zijn   in het dorp. Het meisje had zich erg verheugd te kunnen dansen. Ze   wachtte tot de zieke dame sliep en sloop toen op haar rode schoentjes   het huis uit. Ze danste en danste, tot de klok twaalf uur sloeg. “Oh   jee… Ik moet naar huis”, dacht het meisje. “De lieve oude dame is vast   nog niet beter.” Maar hoe ze ook probeerde, het lukte niet. De   schoentjes kleefden aan haar voeten en dansten en dansten… Het meisje   danste het hele land door. Zouden de schoentjes de weg naar huis soms   niet meer weten...?

De rode schoentjes dansen sinds 1953 in het Sprookjesbos.

De Trollen Koning

Er was een eens vreselijke koning. Kobald was zijn naam. Hij was  lelijk en boosaardig. Kobald was de koning van de trollen, maar de  trollen vonden hem niet aardig. In het bos woonde ook een goede trol.  Hij kon de toekomst voorspellen. Mensen en trollen kwamen bij hem om raad. Op een dag kwam er een mooi meisje naar het huisje van de goede  trol. “Dag, ik ben prinses Adelheid. Ik wil trouwen met prins Wikke,  maar mijn vader vindt hem niet dapper genoeg. Wat moet ik doen?” “Ga  maar naar huis, alles komt goed”, sprak de goede trol. Niet veel later  werd de goede trol weer geroepen. Voor zijn huis stond een trol met slecht nieuws “Kobald heeft prinses Adelheid gevangen genomen, wat  moeten we doen?” “Ga prins Wikke halen en stuur hem naar het moeras van  Kobald.” Toen de trol weg was, floot de goede trol een deuntje. Meteen  kwam er een uil aan gevlogen en de goede trol fluisterde hem iets in zijn oor. Ondertussen ging prins Wikke op weg naar het moeras. Zou hij  wel dapper genoeg zijn om Adelheid te redden…?

In 1988 vindt de Trollenkoning zijn plek in het Sprookjesbos.

Het stoute Prinsesje

Er waren eens, lang geleden, een koning en een koningin. Ze waren zielsgelukkig met hun lieve kleine dochter, het prinsesje. Elke dag zei de koningin: “Dag mijn prinsesje, mijn dochtertje-klein. Voor eeuwig zul  je mijn lieveling zijn.” En dan zei het prinsesje: “Dag koningin, mijn moedertje-fijn. Voor eeuwig zal ik jouw lieveling zijn.” Op een dag kwam  de koning thuis van een lange reis. Hij had een papagaai meegebracht.  “Deze vogel kan praten”, sprak de koning, maar wat ze ook probeerden, de  vogel zei niets. Het prinsje, die het wel een leuk spelletje vond,  begon wel iedereen na te praten. Iedereen werd er zo wanhopig van dat ze  de dokter riepen. “Dokter, ze praat alles maar na.” De dokter kon niet  helpen en adviseerde het prinsesje een lange boswandeling te laten  maken. Onderweg kwam het prinsesje een oude vrouw tegen. “Dag meisje.”  “Dag meisje.” Het prinsesje kon het niet laten de oude vrouw na te doen.  Ze deed zelfs na hoe het kromme vrouwtje liep. “Wat ben jij een stout  meisje. Je lijkt wel een papegaai!” De vrouw zwaaide met haar stok en  sprak een vreemde toverspreuk uit. Flits! Het volgende moment was de  prinses veranderd in een papegaai. Het oude vrouwtje was een heks. Het  meisje vloog als papagaai naar het paleis terug waar iedereen al naar  haar op zoek was. Natuurlijk herkende niemand het meisje nu ze veren en  een snavel had. Gelukkig kon ze wel napraten, misschien kwam het dan  toch nog goed…?

Het stoute meisje kreeg, als sprekende papegaai, in 1952 een plaatsje in het Sprookjesbos.

Raponsje

Er waren eens een man en een vrouw die naast een oude heks woonden. De   vrouw was in verwachting en kreeg enorme zin in raponsjes. Ze vroeg   haar man er een paar te plukken in de tuin van de oude heks. De man   durfde dat niet zo goed, maar deed het toch. “Dus jij steelt mijn   heerlijke groente?”, hoorde hij opeens de heks krijsen. Van schrik liet de man de plantjes vallen en beloofde dat de heks hun kindje zou   krijgen, als zij hem maar liet gaan. Nog die nacht werd het kindje   geboren en de heks ging ermee vandoor. Het was een meisje en de heks   noemde haar Raponsje. Ze groeide eenzaam op. Niemand mocht haar zien.   Toen Raponsje was uitgegroeid tot een prachtige jongedame sloot de heks haar op in een toren. Wie weet zou er anders wel iemand met haar willen   trouwen! Het mooiste aan Raponsje was haar lange, lange goudblonde   vlecht. Wanneer de heks Raponsje in de toren eten ging brengen, zei ze: “Raponsje, hang je vlecht eens naar beneden.” Dan klom de heks langs de   vlecht omhoog en bracht haar eten. Op een dag hoorde Raponsje weer:   “Raponsje, hang je vlecht eens naar beneden.” Het was een prins, die   stiekem de heks was gevolgd en alles had gezien. Hij werd meteen   verliefd op Raponsje, maar wat zou de heks doen als zij daar   achterkwam…?

De Sprookjesbosbewoners krijgen in 2001 gezelschap van deze bijzondere dame met haar lange haar.

De Kleine Zeemeermin

Er was eens een zeemeerman-koning die woonde op de bodem van de zee.  Zijn vrouw was overleden, maar hij had zes prachtige  zeemeermin-dochters. Het jongste prinsesje was het mooist en ze kon  prachtig zingen. Zij droomde ervan op een dag bij de mensen te zijn.  Toen ze 15 was mocht ze boven water kijken. Er kwam een zeilschip langs  en ze hoorde stemmen. Voorzichtig zwom ze dichterbij en daar zag ze voor  het eerst mensen. Eentje was een prins en ze werd meteen verliefd.  Opeens stak er een zware storm op en de prins sloeg overboord. De kleine  zeemeermin dook de prins achterna en bracht hem veilig aan land. Daarna  moest ze snel weer weg. Ze kon haar prins niet vergeten en wenste nog  meer dan ooit dat ze mens kon zijn. Op een nacht sloop ze stiekem naar  de oude zeeheks. Deze zei: “Ik kan je mens maken, maar in ruil daarvoor  wil ik je stem.” En zo geschiedde. De kleine zeemeermin kreeg benen en   ontmoette opnieuw haar prins. Helaas kon ze hem niet vertellen hoeveel   ze van hem hield. Op een dag zou de prins gaan trouwen. Groot was het   verdriet van de zeemeermin. “Als ik niet met een prinses hoefde trouwen,   trouwde ik met jou”, zei de prins’. De bruiloft werd gevierd op een   groot schip. Toen de zeemeermin over de reling keek, zag ze haar   zeemeermin zussen. “Wij hebben een dolk bij ons, van de heks, wanneer je   daarmee de prins in het hart steekt krijg je je staart terug en kun je   met ons mee.” Maar de liefde van de zeemeermin voor haar prins was te groot. Zouden ze ooit nog samen zijn…? Vanaf 1970 staat De kleine zeemeermin op haar rots in het Sprookjesbos.

 

De Draak

In een ver land woonde eens een koning. Hij had een erg belangrijke   kroon. Zolang de koning de kroon had zou alles goed gaan in het land. Op   een dag gebeurde er iets vreselijks. De kroon was weg! “Het was de   heks”, zeiden de bewakers, “zij heeft de kroon gestolen en hem naar de   grot met de draak gebracht.” Moedeloos zakte de koning op zijn troon.   “De grot met de draak!” Dat was een ramp. Hoe moesten ze die draak   verslaan? Na een tijdje, toen het steeds slechter ging met het land,   besloten ze het toch te proberen. Maar wat ze ook deden, er was geen   soldaat die de draak kon verslaan. In het land, vlakbij de grot, woonden   ook een boerenzoon en dochter. De jongen was slim en dapper. Het meisje  kon prachtig zingen. Wanneer ze zong leek iedereen wel betoverd en  luisterde ademloos. Zouden zij het koningrijk misschien nog kunnen   redden…?

Sinds 1979 bewaakt de draak in het Sprookjesbos met rokende neusgaten zijn schatkist.

De wolf en de 7 geitjes

De kleine geitjes weten heel goed dat ze binnen moeten blijven wanneer   moeder geit de stad in gaat. Ze luisteren braaf, maar oh jee… De wolf   is veel te slim. Of moeten we zeggen: gemeen?! Met een hoge stem en   witte poot wordt hij geloofd. Hij stormt het huisje van de geitjes   binnen en… Eet de geschrokken geitjes op. Op ééntje na. Bibberend zit   het arme geitje in de klok. Wanneer moeder thuiskomt en de rommel in   haar huisje ziet, snapt ze meteen wat er is gebeurd. Gelukkig vindt ze   haar kleine geitje. Hij vertelt haar alles over de wolf en zijn gemene   streek. Moeder geit moet erg huilen, maar het kleine geitje voelt zich, met zijn mama in de buurt, heel dapper en verzint een plan. Zou hij   daarmee zijn broertjes en zusjes nog kunnen redden…?

Vanaf 1973 bevinden de wolf en de zeven geitjes zich in het Sprookjesbos.

Hans en Grietje

Aan de rand van een groot bos woonde eens een houthakker met zijn vrouw  en twee kinderen Hans en Grietje. Op een dag was al het geld op. “Er is   maar één oplossing”, zei de vrouw van de houthakker. '”We brengen Hans   en Grietje heel ver het bos in en dan laten we ze achter.” De man   stribbelde tegen maar de vrouw kreeg haar zin. Ze was niet de echte   moeder, maar de stiefmoeder van Hans en Grietje. Hans had alles gehoord.   De volgende dag gingen ze op pad met alleen een stuk brood voor   onderweg. “Geef gauw je brood, Grietje”, fluisterde Hans. “Ik heb een   plan.” Na een tijdje kwamen ze bij een open plek. “Rusten jullie hier   maar even uit”, zei de vrouw, “We zijn zo terug.” Dat was natuurlijk   helemaal niet waar, en na een lange tijd vielen Hans en Grietje in   slaap. Toen ze wakker werden, was het nacht. “Kom Grietje, we gaan naar huis”, zei Hans. Maar de vogels hadden alle kruimels opgegeten! Ze   raakten alleen maar meer verdwaald. Toen zagen ze tussen de bomen een   huisje. Het dak was van krakelingen en speculaas, bezaaid met   pindarotsjes, zuurtjes en toverballen. Wat lekker! Hans brak net een   stuk speculaas van het huisje, toen er een stemmetje klonk: “Knibbel   knabbel knuisje, wie knabbelt daar aan mijn huisje? Kom maar binnen, ik heb nog meer lekkers, hoor.” Ze gingen naar binnen, maar toen viel de   deur met een klap achter hen in het slot. Ze waren in het huis van een   gemene heks. “Hebbes, ik ga jou opeten”, zei ze tegen Hans. In de weken die volgden zat Hans in een kooi en werd vetgemest door de heks. Op een   dag vond ze dat het tijd was. “Steek de oven eens aan, meisje”. Grietje  deed wat haar gevraagd werd maar kreeg toen een ander plan… Zouden Hans  en Grietje ooit nog thuiskomen?

Vrouw Holle

Er was eens een vrouw die twee dochters had: Hennie en Hanneke. Hennie   was lui en onverschillig. Hanneke was lief en ijverig. Op een middag   zat Hanneke stilletjes bij de put te huilen. Ze werkte aan een   spinnewiel. Door haar tranen zag ze niet goed wat ze deed en… O jee! Een   van de spoelen van het spinnewiel glipte uit haar handen en viel zo de   put in. Hanneke keek in de put, verloor haar evenwicht en viel. Ze kwam  terecht in een prachtig weiland. Aan de rand van het huisje stond een  bakkerij. Toen Hanneke langsliep, hoorde ze honderden stemmetjes. “Pak  ons toch, pak ons toch, straks verbranden wij hier nog!” Het waren de  broden, die in de oven lagen te bakken. Ze haalde de broden uit de oven  en ging toen weer verder. Wat verder stond een boom. “Meisje, pluk mijn  appels maar, want mijn takken zijn zo zwaar!” “Natuurlijk”, zei Hanneke  en ze hielp de boom. Toen kwam ze bij een huisje. “Dag, ik ben Vrouw  Holle, wil jij niet een poosje bij mij blijven. Ik kan wel een goede  hulp gebruiken.” Hanneke besloot de vrouw ook te helpen. “Elke dag moet  je mijn bed goed uitkloppen. Zo hard, dat de veren in het rond vliegen.  Als dat gebeurt, dan sneeuwt het ergens op aarde.” Na een poosje kreeg  Hanneke heimwee en ging weer naar huis. Als beloning voor haar goede  zorgen en hulp werd ze overladen met goud. Haar moeder was erg blij dat  Hanneke weer thuis was, maar haar luie zus was jaloers. De volgende dag  besloot Hennie dat ze ook wel eens in die put kon springen. Wat een  makkelijke manier om aan goud te komen! Maar zou een lui meisjes als zij  wel dezelfde beloning krijgen van Vrouw Holle…?

De put van Vrouw Holle heeft al sinds de opening van het Sprookjesbos  in 1952 een plekje in het park. Vanaf Winter Efteling 2006-2007 is  Vrouw Holle ook zelf te zien in het Sprookjesbos. Vanuit het raam van  haar huisje, schudt zij haar beddengoed en laat zij het sneeuwen.

Kleine Boodschap

Er was eens een prachtig land, vol dichte bossen met ontelbare bospaden. Je kon er gemakkelijk verdwalen. Daarom had de koning een boodschapper aangesteld die iedereen de weg wees: Kleine Boodschap. Op een dag deed Kleine Boodschap een dutje in het gras toen een merel de rode pluim van zijn muts pikte. En vanaf dat moment wist hij de weg niet meer. Wat naar, want nu verdwaalde iedereen! Juist die dag bracht de koning zijn trouwe boodschapper een pluim, voor bewezen diensten. Kleine Boodschap prikte hem op zijn muts en wat bleek? Plotseling wist hij de weg weer… en zo kwam alles toch nog goed!

Ezeltje Strekje

Er was eens een kleermaker, die drie zoons had. Op een dag trokken de   jongens de wijde wereld in om een vak te leren. De oudste wilde   meubelmaker worden, de middelste molenaar en de jongste timmerman. Toen de oudste zoon drie jaar bij een leermeester had gediend, zat zijn   scholing erop. Als dank kreeg de jongen een houten tafeltje. Wanneer je zei: “Tafeltje dek je”, verscheen er heerlijk eten op tafel. Op weg naar  huis overnachtte de jongen in een herberg. “Ik heb helaas geen eten  meer voor u”, zei de waard. “Dat geeft niet”, zei de jongen. “Tafeltje  dek je.” En hup…het eten was geregeld. Toen het nacht was, wisselde de  jaloerse waard het tafeltje stiekem om. Thuis wilde de hij het tafeltje  laten zien. “Tafeltje dek je.” Maar er gebeurde helemaal niets. Ook voor  de tweede zoon zat zijn leertijd erop. Als dank ontving hij van zijn  leermeester een ezel. “Wanneer je zegt: “Ezeltje strek je, zal de ezel  zijn staart optillen en je gouden munten schenken”, sprak de meester.  Ook deze zoon logeerde in de herberg. De waard had ontdekt hoe de jongen  aan goudstukken kwam. s’ Nachts wisselde hij de ezel stiekem om. De  vader wist niet wat hij met zijn zoons moest. De een beweerde een  betoverde tafel te hebben, de andere een betoverde ezel. Maar er  gebeurde helemaal niets. Teleurgesteld schreef hij zijn jongste zoon een  brief. Deze vertelde zijn leermeester wat zijn vader had geschreven.  “Ik denk dat de waard jouw broers bestolen heeft. Hier, dit is mijn  cadeau. Het is een zak met een knuppel erin. Zeg: Knuppel uit de zak en  de knuppel zal belagers een stevig pak rammel geven. Ga nu naar huis.”  De jongen ging op weg. Onderweg stopte hij bij dezelfde herberg. Zou hij  met zijn cadeau de waard een lesje kunnen leren…?

Sneeuwwitje

Er was eens een lieve koningin die graag een dochtertje wilde. Op een  dag ging haar wens in vervulling. Het meisje was zo blank als sneeuw.   Daarom noemde men haar Sneeuwwitje. Een paar jaar later overleed de lieve koningin. De koning besloot te hertrouwen. Maar deze keer was het geen lieve koningin. De nieuwe koningin was heel ijdel en stond elke dag  voor de spiegel. “Spiegeltje, spiegeltje aan de wand. Wie is het   schoonste van heel het land?” Dan antwoordde de spiegel: “Majesteit,   gelooft u mij. De schoonste van het land zijt gij.” Sneeuwwitje groeide op tot een mooie meisje. Op een dag antwoordde de spiegel van de   koningin dan ook: “Majesteit, u bent een schone bloem gelijk. Toch is   Sneeuwwitje nu de schoonste van het rijk.” De koningin was woedend. Ze   ontbood een jager. “Breng Sneeuwwitje zo diep het bos in, dat ze nooit   meer terugkomt.” De jager wilde niet, maar naar de koningin moest hij   wel luisteren. Diep in het bos vond Sneeuwwitje een huisje. Het was het huisje van de zeven dwergen. Toen de dwergen Sneeuwwitjes verhaal   hoorden, besloten ze dat Sneeuwwitje net zo lang bij hen mocht blijven   als ze wilde. Op een dag vertelde de spiegel aan de koningin dat   Sneeuwwitje nog leefde en bij de zeven dwergen woonde. “Wat!”, raasde ze   boos. Ze nam een appel en doopte deze in het gif. Ze verkleedde zich   als koopvrouw en ging naar het huisje van de zeven dwergen. “Wil je niet   zo’n lekkere appel, meisje?” drong de koningin verkleed als koopvrouw,   aan. Sneeuwwitje nam een hapje en… Viel bewusteloos op de vloer. De   koningin maakte zich snel uit de voeten. Wat zouden de dwergen nu moeten   zonder Sneeuwwitje?

De grot waarin Sneeuwwitje ligt met de zeven dwergen grienend erom  heen krijgt in 1952 een plaatsje in het Sprookjesbos. In 1999 werd naast  de grot het kasteel gebouwd waarin de toverspiegel van de stiefmoeder   hangt.

Assepoester

Assepoester woonde in een groot huis met haar vader, haar vreselijke  stiefmoeder en haar twee akelige stiefzusters. Van 's ochtends vroeg tot  's avonds laat moest Assepoester voor hen boenen en koken, nooit had ze  eens vrij. Op een dag kwam er een uitnodiging voor een groot bal in het   paleis. Assepoester wilde ook graag gaan, maar ze mocht niet mee. Toen   de stiefzusters weg waren, zag Assepoester ineens een groot licht. Daar zag ze haar petemoei, de fee. De fee toverde voor haar een prachtige   koets, zes witte paarden, een koetsier en zes knappe lakeien. Toen   toverde de fee een schitterende baljurk en glazen muiltjes voor   Assepoester en stuurde haar naar het bal. Maar ze zei erbij: ‘Onthoud   goed dat de betovering wordt verbroken als de klok middernacht slaat.’

Toen ze bij het paleis aankwam, dacht iedereen dat ze een prinses was. De   prins danste de hele avond met Assepoester. Maar toen de klok   middernacht sloeg, moest Assepoester gaan. Ze holde de trappen van het   paleis af. Daarbij verloor ze een glazen muiltje. Zou de prins zijn Assepoester ooit nog terugvinden? 

Het bruidskleed van Genoveva

Prins Arthur zou gaan trouwen met de mooie prinses Genoveva. Vaak  ging het paar uit wandelen en dan zei de prins: “Kijk, het geel van de   boterbloemen en het blauw van de korenbloemen en ooh… Dat rood van de   klaprozen… Al die mooie kleuren zouden in je bruidskleed moeten zitten, lieve Genoveva.” In het land van Prins Arthur woonde ook een oude   weefster. Alleen zij zou het bruidkleed van de prinses kunnen maken.   Helaas was de oude vrouw blind geworden. “Ik kan je niet helpen prins,   mijn handen kunnen het wel”, zei ze, “Maar… Ik kan de kleuren niet meer zien.” De prins ging bedroefd naar het paleis terug en de oude vrouw   ging haar duifjes voeren. Ze huilde van verdriet. Een wijze uil hoorde   van het verhaal en zei tegen de vogels: “Jullie kennen de kleuren toch? Kunnen jullie niet iets terug doen voor de oude vrouw?” De volgende dag   zat de oude weefster te treuren bij haar weefgetouw. “Wist ik nu maar wat groen was”, zuchtte ze en meteen voelde ze dat een snaveltje haar   een streng zijde tussen de vingers duwde. “En nu het blauw van de   lucht.” Samen met alle vogels werkte de vrouw aan het kleed en ze   straalde van geluk. Toen de jurk klaar was, liet ze de prins komen. Ook hij was dolgelukkig. “Mijn bruid wordt de mooiste van het land.” En de vogeltjes? Die waren zo in de weer geweest met al de kleuren dat hun   veertjes waren meegekleurd.

Geloof je het niet? In het Sprookjesbos kun je ze op en rondom het Herautenplein zien.

De Kikker koning

In een prachtig koninkrijk leefde eens een mooie prinses. Elke dag  mocht ze kiezen wat ze ging doen, en elke dag koos ze ervoor in de  paleistuin te spelen met haar bal. De prinses gooide de bal dan hoog in  de lucht en ving hem weer op. Altijd. Tot op die ene dag… Het prinsesje  keek even de andere kant op en ‘PLONS’… Haar mooie gouden bal belandde  in het water. Gelukkig was daar een kikker die haar wilde helpen.  “Kwaak!” Hij viste de bal van de bodem in ruil voor vriendschap. Het  prinsesje beloofde dat ze vriendjes zouden worden. Maar ze meende er  niets van. Toen ze de bal terug had, rende ze snel naar het paleis. Nog  dezelfde avond werd er aan de paleisdeur geklopt. “Kwaak! Doe open… Ik  ben het, de kikker!” De kikker kwam zijn beloning halen. Hij at mee aan  de koninklijke tafel en dronk uit een koninklijk glas. Toen wilde de   kikker nog een kus van de prinses. “Bah! Dat is toch vies!” Maar de   prinses deed het toch en wat er toen gebeurde…

De Kikkerkoning is een sprookje van het eerste uur. Deze heeft samen  met nog negen andere sprookjes sinds 1952 een plekje in het Sprookjesbos.

De Magische Klok


Lang geleden woonden op een prachtig kasteel eens zes koningszonen. Het waren ijdele knapen. Op een dag bestelden ze bij een machtige tovenaar een klok met zes ridders te paard. Iedereen die de klok zag, zou voortaan aan de prinsen denken. Wanneer de prinsen op hun trompet geblazen hadden, mocht de klok gaan lopen. Toen de klok klaar was, hadden de prinsen hun geld echter al uitgegeven aan mooie kleding, op één zak goud na. “Dan verkoop ik de klok aan iemand anders”, zei de tovenaar. En hij ging op reis op zoek naar een nieuwe koper. “Jij past ondertussen op de klok, Slimme Toon” zei de tovenaar tegen zijn knecht, “maar denk erom! Laat niemand bij de klok.” De knecht was echter een gemeen ventje. Zodra de tovenaar uit zicht was, vertrok hij naar de prinsen en zei: “Ik verkoop jullie de klok voor één zak goud.” De prinsen waren blij en gingen snel met de knecht mee naar de toren van de tovenaar. Ze haalden alle onderdelen op, gingen weer terug naar het paleis, waar de knecht aan het werk ging om de klok in elkaar te zetten. Wat was hij mooi! Maar… de knecht was niet alleen gemeen, hij was ook dom. En tovenaars zijn slim. Hij zou vast een straf bedenken wanneer hij de diefstal ontdekte…   De magische klok verteld al sinds 1952 zijn verhaal in het Sprookjesbos

Indische waterlelies

Ver weg in India, in een oerwoud dat nimmer door mensenvoet is  betreden, ligt een klein stil meer. Op het meer drijven zeven  waterlelies. In het oerwoud woonde een heks, die zó lelijk was, dat ze  alleen 's nachts uit haar schuilplaats tevoorschijn durfde te komen. Dan  zong ze met haar betoverend mooie stem. Telkens wanneer het volle maan  was, daalden op het meer de maanfee en haar sterrenkinderen neer. In het  maanlicht dansten zij tot het ochtend werd. Niet langer, want wanneer  zij niet voor het ochtendgloren stopten, konden ze niet terug naar de   sterrenhemel. De heks probeerde al jaren met haar gezang de maanfee en   de sterrenkinderen te betoveren. Nog nooit was het gelukt. Tot op een   dag er zeven sterrenkinderen ontdeugend waren. “Kom, sterrenkinderen, de   nacht is om, kom, kom”, sprak de maanfee. Maar de kinderen luisterden niet. Ze dansten en dansten en zo kreeg de heks ze in haar macht. Arme kleine sterrenkinderen! Om middernacht mochten ze nog dansen, maar   overdag waren ze veranderd in zeven waterlelies. Verlangend blikten ze   naar boven. De blauwe hemel keek neer op de zeven ongelukkige   sterrenkinderen. Zou de maanfee nog iets kunnen doen tegen de   betovering…?

De Indische waterlelies wordt in 1966 ter gelegenheid van het  15-jarig jubileum geopend. Het sprookje is een driedimensionale  vertaling van een verhaal uit het boek ‘De Twaalf Wonderlijke Sprookjes’  dat geschreven is door de Belgische koningin Fabiola.

Klein Duimpje

Er was eens een houthakker die een vrouw en zeven zoons had. De  jongste van de zeven kinderen was heel klein. Hij was niet groter dan  een duim. Daarom werd hij Klein Duimpje genoemd. Het gezin was erg arm.  De ouders werden zo wanhopig dat ze besloten de kinderen achter te laten   in het bos. Maar Klein Duimpje was slim. Hij strooide kiezeltjes zodat   ze de weg terug konden vinden. Een paar weken laten probeerden de ouders   het opnieuw. Ditmaal zorgden ze ervoor dat Klein Duimpje geen   kiezeltjes kon strooien. Omdat hij niets anders had, strooide Klein   Duimpje met broodkruimels. Maar toen hij zijn broertjes de weg terug   wilde wijzen, waren alle kruimeltjes door de vogeltjes opgegeten. Snel   klom hij in een boom. “Ik zie in de verte een huis, daar wonen vast   mensen.” Helaas woonde er geen mensen maar een reus. Toch mochten ze van   de vrouw van de reus een nachtje blijven slapen omdat ze zo moe waren.   “Maar, pas op! Jullie moeten heel stil doen. De reus mag niet wakker   worden.” De volgende ochtend gingen de zeven broertjes er weer snel   vandoor. Maar… De reus was ze op het spoor. Ze renden en renden, maar de   reus was veel sneller. Hij had Zeven Mijls Laarzen waarmee hij enorme stappen kon nemen. “Snel, ik weet een grot waar we ons kunnen   verstoppen”, zei Klein Duimpje. “Daar kan de reus ons vast niet vinden.”   Moe van het zoeken viel de reus, vlakbij de verstopplaats, in een hele   diepe slaap. Weer kreeg Klein Duimpje een plan. “Wat zou er gebeuren   wanneer ik die Zeven Mijls Laarzen te pakken zou kunnen krijgen…?”            

Sinds 1997 kun je in het Sprookjesbos zien hoe de reus met zijn Zeven Mijls Laarzen aan ligt te slapen.

Repelsteeltje

Er was eens een arme molenaar. Zijn vrouw was gestorven, maar hij had  nog een lieve dochter. De molenaar wilde graag dat zijn dochter het niet   meer arm zou hebben. Op een dag kwam de koning naar het dorp van de   molenaar op zoek naar een vrouw. De arme man greep zijn kans.   “Majesteit! Is mijn dochter niet prachtig?” En hij verzon erbij dat zijn   dochter goud kon spinnen van stro. Daar zou de koning vast blij van   worden. De volgende dag werd het meisje ontboden op het paleis. Direct   werd ze naar een kamertje gebracht waar een spinnewiel stond en een baal   stro. “Je hebt tot morgenochtend de tijd om van dat stro goud te   spinnen. Lukt je dat niet, dan zul je voor altijd opgesloten blijven.”   Het meisje huilde van radeloosheid. Opeens hoorde ze een raar geluidje. Krrr… In de hoek van de kamer ging een geheim deurtje open. Er kwam een   raar mannetje tevoorschijn. “Ik kan je wel helpen”, zei het mannetje, en  hij begon te spinnen. Zo ging het drie dagen lang. Telkens spon het mannetje goud uit stro voor het meisje in ruil voor een sieraad. De   derde dag waren de sieraden op. Het mannetje wilde nu in ruil voor zijn hulp een kindje. Maar het meisje had helemaal geen kindje. “Nee, zei het  mannetje, het kindje dat je krijgt als je koningin bent.” Het meisje  dacht helemaal nog niet aan kinderen en ze stemde toe. Dankzij de hulp  van het mannetje werd het meisje koningin en… Kreeg een kindje. Op een  slechte dag kwam het mannetje zijn beloning halen. Wat huilde de  koningin. Ze kreeg nog één kans. “Als je binnen drie dagen mijn naam   raadt,” zei het mannetje, “dan mag je het kindje houden.” Maar zou de koningin de naam wel weten…?

Het meisje met de zwavelstokjes

Het was oudejaarsavond en gruwelijk koud, het sneeuwde en het begon  donker te worden. Op straat liep een klein arm meisje, blootshoofds en   barrevoets. In een oude schort hield zij een heleboel zwavelstokken. Uit alle vensters straalden kaarslicht vanwege oudjaar. Op straat rook het   heerlijk naar gebraden gans. In een hoekje tussen twee huizen ging het   meisje ineengedoken zitten. Ze had het koud, maar naar huis durfde zij   niet. Zij had nog geen zwavelstokjes verkocht, haar vader zou haar slaan. Ze besloot één zwavelstokje op te steken om haar vingers te   warmen. Plotseling zag alles er warm en gezellig uit. Toen ging het zwavelstokje weer uit. Het meisje besefte dat ze gewoon op straat zat. Vol hoop streek ze nog een stokje af. Heel even had ze het weer warm. Ook dit keer zag ze de mooiste taferelen. Zo bleef ze stokjes afstrijken. Bij het laatste stokje verscheen als een wonder de grootmoeder van het meisje. Ze was gestorven, maar was altijd als enige goed voor het meisje geweest. De grootmoeder tilde het meisje op, nam haar in haar armen, en samen vlogen ze hoger en hoger… Waar vlogen die   twee naartoe?

De nieuwe kleren van de keizer

Er was eens een keizer die zo ijdel was dat hij drukker was met kleding   passen dan met regeren. De hele dag stond hij voor de spiegel te   bedenken wat hij nu weer aan zou doen. Zijn oude kleedster rende af en   aan met mantels en maillots. Maar tevreden was hij nimmer. Totdat twee   kleermakers een wel héél bijzonder gewaad voor hem maakten...

Sprookjesboom

Kom en luister, Sprookjesboom vertelt.

Al vele jaren staat hij diep geworteld in het Sprookjesbos en weet   precies wat de Sprookjesbosbewoners uitspoken… Ontmoet en begroet   Sprookjesboom nu in levende lijve in het Sprookjesbos in de Efteling!   Hij vertelt samen met Specht, Eekhoorn en Konijn een speciaal door jou   gekozen avontuur van je favoriete Sprookjesbosbewoner.

De Tuinman en de Fakier

Er was eens een schatrijke sultan. Op een dag kreeg hij een cadeau van   een bevriende emir. Het was een soort ui. “Dit is een tulpenbol”, zie   de emir. “Stop hem in de grond, dan groeit er een wonderschone bloem. Ik   heb er een paar duizend voor u meegebracht.” De sultan was niet onder de indruk van de ‘tulpendingesen’. Zijn oude tuinman stopte er echter   toch eentje in de grond. Nadat de emir was vertrokken, werd de sultan   ziek. Zelfs de dokter kon hem niet genezen. Op een dag kwam er een   zwerver naar de tuinman toe. De tuinman gaf hem wat te drinken en de   zwerver speelde op zijn vreemd uitziende fluit. De tuinman luisterde   ademloos. Opeens kwam er een rode bloem uit de grond. Heel snel. De   zwerver zei: “Ik ben een fakir. De sultan is zo ziek omdat hij te rijk   is. Alleen als hij de schoonheid van één enkele bloem kan waarderen,   wordt hij beter.” De tuinman zette de tulp naast het bed van de sultan. Hij knapte zienderogen op. De dokter gebood hem om alle ‘tulpendingesen’  die hij had te planten om de sultan te genezen. De volgende dag  verscheen de sultan op zijn balkon. Beneden speelde de fakir op zijn  fluit. Honderden rode bloemen staken hun kopjes uit de aarde. Het was  een fantastisch gezicht, en tranen van geluk stroomden over de wangen  van de sultan. Zou de sultan ooit weer helemaal beter worden?

De Chinese nachtegaal

  Er was eens, lang geleden, een keizer in China die een porseleinen  paleis had. De tuin van het paleis was de grootste en mooiste ter  wereld. In de tuin woonde een nachtegaal die betoverend mooi kon zingen.  Op een ochtend kreeg de Chinese keizer een brief van de keizer van  Japan. De Japanse keizer wilde graag eens naar het mooie gezang komen  luisteren. De keizer riep de hofmaarschalk en zei: “Laat vanavond de  vogel voor mij zingen.” De hofmaarschalk wist helemaal niets van een  nachtegaal en vroeg aan alle bewoners van het kasteel of zij wisten waar  de nachtegaal woonde. “Ik weet het”, zei een dienstmeisje. En samen  gingen ze op zoek naar de vogel. Die avond was de keizer diep geroerd  over het mooie lied. “Lieve nachtegaal, zeg me wat je wilt hebben en ik  zal het je geven.” De nachtegaal zei: “Ik heb tranen in de ogen van de   keizer gezien. Voor een zanger is er geen grotere beloning denkbaar.”   Diezelfde dag nog werd de nachtegaal benoemd tot Hofkeizerlijke   Nachtkastjeszanger en verbleef in het paleis en leefde in een gouden   kooi. Hij miste zijn vrijheid wel, maar het geluk van de keizer was hem veel waard. Op een dag ontving de Chinese keizer een geschenk van de   Japanse keizer. Hij kreeg een ander prachtig vogeltje. Geen echte maar   een mechanische vogel. De Chinese keizer was erg blij mee. Dit vogeltje zong misschien nog wel mooier dan de echte. Steeds vaker speelde de   keizer met de nepvogel. Dat deed de echte nachtegaal veel verdriet. Hij vloog weg, terug naar de mooie tuin en zijn vrijheid. Zou het vogeltje ooit nog terugkeren…?


Attractieparkfans
Voor Fans, Door Fans